Column 27 april 2010
Praten tegen mezelf
Ik heb nogal eens de neiging om tegen mezelf te praten. Op zulke momenten spoor ik me aan ('Kom op, Brinkman'), mopper ik op me ('Kijk toch eens uit') of geef ik me een schouderklopje. Ook mompel ik wel eens tegen mezelf wat ik van plan ben te gaan doen. Dat is geen overbodige luxe; ik behoor tot de categorie mensen die constant lijstjes moet maken en alles moet opschrijven om te voorkomen dat ze voornemens niet uitvoeren, beloftes niet nakomen en pas gemaakte afspraken weer vergeten.
De gewoonte tegen mezelf te praten leidt wel eens tot (voorspelbare) misverstanden. Wanneer ik dit in gezelschap doe, denken anderen vaak dat ik tegen ze praat. Misschien brengt de onstuitbare opkomst van mobiele telefoons met nauwelijks zichtbare microfoons plus luidsprekers hierin enige verbetering en raken we er langzamerhand aan gewend dat jan en alleman schijnbaar in zichzelf mompelend rondloopt of -fietst.
Hoe dat ook zij, laatst vroeg ik mij af wie zich nu eigenlijk tot wie richt wanneer ik tegen mezelf aan het praten ben. Afgezien van voor de hand liggende grappen over lijders aan een meervoudigepersoonlijkheidsstoornis, is deze vraag niet zo een-twee-drie te beantwoorden.
Homunculus
In de NRC.next stond onlangs een aantal stukken over de vrije wil, een kwestie waar filosofen zich nog wel eens druk over maken. De aanleiding was onze toenemende kennis over de processen die zich op microschaal afspelen in de hersenen. Die kennis lijkt de veronderstelling dat wij over een vrije wil beschikken steeds verder te ondergraven. Deze veronderstelling is gebaseerd op onze dagelijkse ervaring; we hebben op z'n minst de illusie dat we elke dag zelf keuzes maken.
Die keuzes worden gemaakt door ons 'ik'; we zeggen niet: 'Mijn hersenen hebben besloten dat ik vanavond bloemkool eet.' Het ik is blijkbaar iets anders dan onze hersenen; het is eigenaar (en misschien product) van die hersenen, maar valt er niet mee samen.
Dat ik wordt wel weergegeven als een minimensje ('homunculus') dat in de hersenen zit, daar alle signalen vanuit de buitenwereld binnenkrijgt en van daaruit ons lichaam aanstuurt. Dit mensje is eigenlijk een verbeelding van ons idee dat we meer zijn dan een lichaam plus een onafgebroken stroom van gedachten en gevoelens. Wij denken dat we de boel aansturen. De homunculus verbeeldt dus in zekere zin (ook) de vrije wil, want de aansturing van onszelf kan alleen plaatsvinden dankzij die vrije wil.
Prefrontale cortex
Tijdens een lezing over het puberbrein die ik een tijdje geleden bijwoonde, werd uitgelegd dat (enigszins kort door de bocht) bij pubers de amygdala al min of meer af is, maar de prefrontale cortex nog lang niet. De amygdala omvat onder meer het beloningscentrum en stuurt gedrag in de richting van instant behoeftebevrediging, het nemen van risico's en het opzoeken van spanning. De prefrontale cortex zorgt juist voor matiging, uitstel, planning en bijsturing ‒ inderdaad stuk voor stuk verschijnselen die je niet meteen met pubers associeert.
In freudiaanse termen zou je kunnen zeggen dat de amygdala staat voor het ego en de prefrontale cortex voor het superego. Ook komt de gedachte op dat de prefrontale cortex eigenlijk onze homunculus is. En zo kom ik bij een antwoord op de vraag wie er nu eigenlijk tegen wie praat als ik mezelf toespreek. Het zijn mijn prefrontale cortex die mijn amygdala tot de orde roept, mijn superego dat mijn ego aanspoort en mijn homunculus die mijn hersenen complimenteert.
Nathan, 27 april 2010